Sinds 1 januari 2015 is met de invoering van de Wet Werk en Zekerheid de regeling rondom gelijkwaardige voorziening van kracht. Deze regeling houdt in dat de wettelijke bepalingen rondom transitievergoeding niet van toepassing zijn indien er in de cao een gelijkwaardige voorziening is opgenomen.
Echter, de meningen omtrent het begrip gelijkwaardige voorziening lopen sterk uiteen in zowel de feitenrechtspraak als in de literatuur. De Hoge Raad probeerde in een recent arrest[1] duidelijkheid te creëren en antwoord te geven op een aantal gerezen vragen. Hieronder zal ik de uitspraak van de Hoge Raad bespreken. De feiten Werkneemster was sinds 30 januari 1986 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) ING en was werkzaam als Sales & Services Call/CKA C. Op haar arbeidsovereenkomst was de CAO ING 2015/2017 van toepassing. In deze CAO is bepaald dat bij beëindiging van het dienstverband vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid de werknemer in aanmerking komt voor een premievrije voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen. Deze aanspraak is in de CAO aangemerkt als gelijkwaardige voorziening. Wanneer deze situatie voor een werknemer geldt, ontvangt hij geen transitievergoeding. In 2016 is de arbeidsovereenkomst van de werkneemster opgezegd vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. ING heeft vervolgens de opbouw van het ouderdomspensioen en partnerpensioen premievrij voortgezet en geen transitievergoeding aan de werkneemster betaald. De werkneemster is vervolgens naar de kantonrechter gestapt omdat zij van mening was dat de in de CAO genoemde premievrije voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen geen gelijkwaardige voorziening was en zij hierdoor wel recht had op een transitievergoeding. Hier was de kantonrechter het niet mee eens. De rechter keek naar de bewoordingen in de CAO. In de CAO stond namelijk uitdrukkelijk vermeld dat de regeling als gelijkwaardige voorziening kon worden aangemerkt. Ook wees de rechter op het financiële voordeel dat de premievrije opbouw van het ouderdomspensioen voor de werknemer opleverde. De wet biedt geen aanknopingspunt dat de werknemer direct moet kunnen genieten van de gelijkwaardige voorziening. Er hoeft bovendien niet bekeken te worden hoe een dergelijke voorziening achteraf individueel uitpakt. De kantonrechter heeft daarom het verzoek om een transitievergoeding afgewezen. De werkneemster heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing. Het Hof keek naar de desbetreffende bepaling in de CAO. Deze bepaling rondom de gelijkwaardige voorziening bestond namelijk al voordat de wettelijke regeling van kracht is geworden. Met deze bepaling was niet beoogd de wettelijke transitievergoeding te vervangen. Na de komst van de wettelijke regeling werd de kwalificatie van gelijkwaardige voorziening bijgevoegd. Het Hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en ING veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding. Vervolgens heeft ING een cassatieberoep ingediend. Uit het bovenstaande blijkt dat er onduidelijkheid bestaat hoe precies beoordeeld moet worden wanneer er sprake is van gelijkwaardige voorziening. De Advocaat-Generaal onderscheidt de ontstane onduidelijkheid in een viertal vragen: 1. Is de vermelding in de CAO dat een bepaalde voorziening gelijkwaardig is, voldoende om te kunnen kwalificeren als gelijkwaardige voorziening? 2. Hoe moet de gelijkwaardigheid van de voorziening worden beoordeeld: individueel of collectief? 3. Is het bij de beoordeling of er sprake is van gelijkwaardige voorziening van belang wat het doel of de strekking van de voorziening is? 4. Moet de potentiële waarde of de daadwerkelijke waarde van de voorziening worden beoordeeld? Wat zegt de Hoge Raad? Na een lange aanbeveling van de Advocaat-Generaal reageert de Hoge Raad kort op de uitspraak van het hof. Het feit dat de bepaling rondom de gelijkwaardige voorziening al bestond voordat de wettelijke regeling er kwam, doet niet af aan een mogelijke kwalificatie als gelijkwaardige voorziening. Deze kwalificatie hangt namelijk af van de individuele omstandigheden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof. Wel ziet de Hoge Raad aanleiding om te reageren op onduidelijkheid rondom de gelijkwaardige voorziening. Allereerst benadrukt de Hoge Raad de vrijheid van de rechter bij de beoordeling of er sprake is van een gelijkwaardige voorziening. Er zijn een aantal gezichtspunten waar naar gekeken kan worden. De beoordeling van gelijkwaardigheid moet plaatsvinden op individueel niveau. Dit is omdat de omvang van de transitievergoeding verschilt per werknemer (er wordt immers gekeken naar het aantal dienstjaren en het salaris). Een gelijkwaardige voorziening kan daarom in het ene geval wel als gelijkwaardig worden gezien ten opzichte van de transitievergoeding, maar in het andere geval niet. Bij beoordeling van gelijkwaardigheid van de voorziening aan de wettelijke transitievergoeding moet gekeken worden naar de potentiële waarde van de voorziening. Dit betekent dat de voorziening niet direct hoeft te worden betaald maar op een later (nog te bepalen) tijdstip. Benoeming in de CAO dat een bepaalde voorziening gelijkwaardig is, kan bij beoordeling door de rechter worden meegenomen. Dit hoeft echter niet; het is slechts één van de gezichtspunten. Hetzelfde geldt voor het doel van de gelijkwaardige voorziening. De voorziening kan als doel hebben om een periode van werkloosheid te overbruggen, maar de rechter hoeft hier geen rekening mee te houden bij de aanmerking van de gelijkwaardige voorziening. Conclusie Deze gezichtspunten werpen licht op de vragen van de Advocaat-Generaal die uit de ontstane onduidelijkheid zijn voortgekomen. Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een gelijkwaardige voorziening moet gekeken worden naar de potentiële waarde van de voorziening op individueel niveau. Daarnaast kunnen het doel van de voorziening en eventuele benoeming van de voorziening in de CAO in de beoordeling worden meegenomen, maar dit hoeft niet. Heeft u, naar aanleiding van deze weblog, vragen omtrent de bepalingen in de CAO en de transitievergoeding Dan kunt u altijd contact met ons opnemen via [email protected]. [1] HR 9 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:128, JAR 2019/114.
0 Comments
Your comment will be posted after it is approved.
Leave a Reply. |
Auteur
Kim van Berkel Archieven
June 2021
Categorieën
|