Faillissement bij ondernemingen: werkgevers en werknemers houden hier over het algemeen weinig rekening mee. Maar toch is het, ook in economisch goede tijden, iets waar men in de samenleving niet onderuit komt. Bij een faillissement verkeert een onderneming in een toestand waarin de onderneming is opgehouden te betalen. De curator beheert vervolgens de onderneming en bepaalt wat er gaat gebeuren. Voor werknemers is een faillissement vaak een reden tot paniek: hoe zit het met mijn loon, volgt er ontslag of kan ik uiteindelijk toch mijn baan behouden?
Indien een werkgever failliet gaat, zijn er voor de werknemer twee mogelijkheden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer kan zelf de arbeidsovereenkomst opzeggen, of de curator doet dit. De opzegtermijn is voor de curator maximaal 6 weken ongeacht de duur van de wettelijke of contractuele opzegtermijn. Als het loon nog niet betaald is, zal het UWV dit uitkeren. Er is namelijk sprake van een loongarantieregeling. Het UWV zelf zal dit verhalen op de boedel van de failliete onderneming. Echter het arbeidsloon is niet de enige vordering waar een werknemer aanspraak op kan maken bij de failliete werkgever. In bepaalde gevallen kunnen er ook afspraken gelden op het gebied van beëindigingsvergoedingen of wachtgeld. Er kan sprake zijn van boedel- of faillissementsvordering. Dit soort afspraken waren in het geding bij een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam. Kan een aanspraak op wachtgeld aan te merken zijn als boedel- of faillissementsvordering? De rechtbank vond van niet[1] en de werknemer bleef met lege handen achter. De feiten De werknemer was sinds 15 september 1986 in dienst bij een stichting. In 2014 heeft de stichting in het kader van een reorganisatie een tweetal beëindigingsovereenkomsten voorgelegd aan de werknemers. Bij de eerste overeenkomst werd een beëindigingsvergoeding toegekend en bij de tweede overeenkomst een recht op wachtgeld conform de cao. De werknemer koos, na advies van zijn advocaat, voor de tweede versie van de vaststellingsovereenkomst. Afgesproken werd dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen per 1 januari 2015. Op 13 november 2014 werd de stichting failliet verklaard en de werknemer ontslagen door de curator. De arbeidsovereenkomst eindigde door het faillissement na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, en dit was voor de afgesproken datum van de vaststellingsovereenkomst die op 1 januari 2015 was gesteld. De curator had in een brief naar de werknemers vermeld dat wachtgeldderving geen vordering in het faillissement was. De werknemer zelf was van mening dat de wachtgeldaanspraak een boedelvordering was en dat de curator onrechtmatig had gehandeld. De beëindigingsvergoeding wordt namelijk, anders dan de wachtgeldaanspraak, wel als een vordering in het faillissement gezien en dit zou in strijd zijn met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Beoordeling De rechter ging allereerst in op de redelijkheid en billijkheid. Het is namelijk niet onaanvaardbaar dat de werknemer in een minder gunstige positie verkeert dan andere werknemers. De werknemer had dit namelijk zelf zo gekozen door de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Vervolgens stelde de rechter vast dat de wachtgeldaanspraak niet meer gebaseerd was op de vaststellingsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was namelijk eerder geëindigd dan de einddatum van deze overeenkomst. De wachtgeldaanspraak kon uitsluitend nog gebaseerd worden op de cao. Echter, deze vordering was niet verifieerbaar; dat zou namelijk een schending van artikel 40 van de Faillissementswet betekenen. De werknemer werd in het ongelijk gesteld. Conclusie Een wachtgeldaanspraak van een werknemer is geen faillissements- of boedelvordering en is dus niet verifieerbaar bij de curator. Was de werknemer dan beter af geweest als zij had gekozen voor de beëindigingsvergoeding? Waarschijnlijk niet, volgens de annotator bij deze uitspraak doorkruiste, de opzegging door de curator de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst. Wel had dit anders kunnen zijn als de einddatum van de arbeidsovereenkomst voor het faillissement gelegen was. Maar in deze situatie was deze negatieve uitkomst voor de werknemer nauwelijks te voorkomen. Heeft u vragen rondom deze weblog of andere faillissementsvraagstukken? Dan kunt u altijd contract opnemen met ons via [email protected]. [1] Rb. Rotterdam 7 november 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:10759, JAR 2019/31, m.nt. P. Hufman.
0 Comments
|
Auteur
Kim van Berkel Archieven
June 2021
Categorieën
|